Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
able /ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig; USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
acceleration /əkˌsel.əˈreɪ.ʃən/ = NOUN: versnelling, acceleratie, bespoediging; USER: versnelling, acceleratie, versnellen, de versnelling, versnelde

GT GD C H L M O
access /ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming; USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen

GT GD C H L M O
accessible /əkˈses.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: toegankelijk, genaakbaar, vatbaar, ontvankelijk; USER: toegankelijk, bereikbaar, toegankelijke, bereiken, toegankelijk zijn

GT GD C H L M O
accessories /əkˈses.ər.i/ = NOUN: accessoires, onderdelen, benodigdheden, toebehoor; USER: accessoires, toebehoren, Accessories, onderdelen

GT GD C H L M O
according /əˈkôrd/ = VERB: overeenstemmen, overeenkomen, beantwoorden, verlenen, corresponderen, toestaan; USER: volgens, overeenkomstig, basis, afhankelijk, gelang

GT GD C H L M O
account /əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting; VERB: verklaren; USER: rekening, gehouden, met, houden, accountinstellingen

GT GD C H L M O
achieve /əˈtʃiːv/ /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden; USER: bereiken, behalen, bewerkstelligen, te bereiken, verwezenlijken

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
active /ˈæk.tɪv/ = ADJECTIVE: actief, werkzaam, werkend, levendig, bedrijvig, bedrijvend; USER: actief, actieve, werkzame, gezien, actief is

GT GD C H L M O
adapted /əˈdæpt/ = ADJECTIVE: aangepast, bewerkt; USER: aangepast, aangepaste, geschikt, afgestemd, ingericht

GT GD C H L M O
adapts /əˈdæpt/ = VERB: aanpassen, afstemmen, bewerken, adapteren, geschikt maken, passend maken; USER: past, aanpast, past zich, zich aanpast, past zich aan

GT GD C H L M O
advantage /ədˈvɑːn.tɪdʒ/ = NOUN: voordeel, voorrecht, overwicht, voorrang; USER: voordeel, profiteren, gebruik, voordelen, maken

GT GD C H L M O
advice /ədˈvaɪs/ = NOUN: advies, raad, raadgeving, bericht; USER: advies, raad, aanbevelingen, advice, advies in

GT GD C H L M O
air /eər/ = NOUN: lucht, air, houding, wijsje, tocht, luchtje, voorkomen, ademtocht, wijs, schijn; VERB: luchten, drogen, geuren, bespreken, te koop lopen met; USER: lucht, air, voorzien, airconditioning, voorzien van

GT GD C H L M O
airborne /ˈeə.bɔːn/ = ADJECTIVE: luchtlandings; USER: airborne, lucht, de lucht, in de lucht, lucht zwevende

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
allergen /ˈæl.ə.dʒən/ = USER: allergeen, allergenen, allergene, allergeenproducten,

GT GD C H L M O
allows /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
alternate /ˈɒl.tə.neɪt/ = ADJECTIVE: afwisselend, verwisselend; VERB: afwisselen, elkaar afwisselen, verwisselen, omwisselen; USER: afwisselend, afwisselen, alternatieve, plaatsvervanger, plaatsvervangend

GT GD C H L M O
always /ˈɔːl.weɪz/ = ADVERB: altijd, steeds, immer, altoos; USER: altijd, steeds

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
answer /ˈɑːn.sər/ = VERB: beantwoorden, antwoorden, antwoorden op, voldoen, beantwoorden aan, verhoren, baten, honoreren, zich verantwoorden weddens; NOUN: antwoord, repliek, beslissing, verdediging, bescheid; USER: beantwoorden, antwoord, antwoorden, te beantwoorden, answer

GT GD C H L M O
any /ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder; ADVERB: enig, welke ... ook; USER: elk, ieder, een, enig, elke

GT GD C H L M O
app /æp/ = USER: app, Applicatieontwikkelaars, Applicatiegebruikers, applicatie, ca.

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
apps /æp/ = USER: apps, Applicaties, toepassingen

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
area /ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud; USER: gebied, ruimte, omgeving, oppervlakte, regio

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assessment /əˈses.mənt/ = NOUN: aanslag, schatting, taxatie, belastingaanslag, quotatie; USER: aanslag, beoordeling, evaluatie, de beoordeling, beoordeling van

GT GD C H L M O
assistance /əˈsɪs.təns/ = NOUN: bijstand, hulp, toedoen, onderstand, medehulp; USER: hulp, bijstand, steun, assistentie, hulp bij

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
audio /ˈɔː.di.əʊ/ = USER: audio, geluid

GT GD C H L M O
automatically /ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf; USER: automatisch, automatische, automatisch te

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
bacteria /bækˈtɪə.ri.ə/ = NOUN: bacterie; USER: bacterie, bacteriën, bacteriën te

GT GD C H L M O
balance /ˈbæl.əns/ = NOUN: evenwicht, balans, saldo, weegschaal, overschot, onrust; VERB: in evenwicht houden; USER: evenwicht, balans, balanceren, saldo, evenwicht te

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
battery /ˈbæt.ər.i/ = NOUN: batterij, accu, accumulator, koperslagerswerk, geweldpleging, keukengereedschap; USER: batterij, accu, batterijen, de batterij

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
being /ˈbiː.ɪŋ/ = ADJECTIVE: zijnde; NOUN: wezen, bestaan, aanzijn; USER: zijnde, wezen, zijn, dat, wordt

GT GD C H L M O
best /best/ = ADJECTIVE: best, allerbest; ADVERB: best, allerbest; VERB: overtreffen; USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
between /bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door; ADVERB: daartussen, er tussen in; USER: tussen, tussen de

GT GD C H L M O
blocked /blɒk/ = ADJECTIVE: ingevroren; USER: geblokkeerde, geblokkeerd, verstopt

GT GD C H L M O
bluetooth

GT GD C H L M O
boasts /bəʊst/ = NOUN: grootspraak, bluf; USER: heeft, beschikt, schept, beschikt over, biedt

GT GD C H L M O
book /bʊk/ = NOUN: boek, schrijfboek, libretto, tekstboekje; VERB: boeken, noteren, bespreken, inschrijven, kaartje nemen; USER: boek, Reserveer, boeken, Book, Reserveren

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
braking /breɪk/ = VERB: remmen, afremmen, repelen; USER: remmen, rem, remsysteem, afremmen, remwerking

GT GD C H L M O
bulletins /ˈbʊl.ə.tɪn/ = NOUN: bulletin, verenigingsorgaan; USER: bulletins, rapporten, mededelingen, nieuwsbrieven, bulletins van

GT GD C H L M O
burning /ˈbɜː.nɪŋ/ = ADJECTIVE: brandend, gloeiend, vurig; NOUN: verbranding; USER: brandend, verbranding, branden, brandende, het branden

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
calculate /ˈkæl.kjʊ.leɪt/ = VERB: berekenen, rekenen, uitrekenen, calculeren, becijferen, narekenen, voorzien; USER: berekenen, uitrekenen, berekening, te berekenen, berekening van

GT GD C H L M O
call /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen; NOUN: roep, telefoontje, telefoongesprek; USER: noemen, roepen, roep, bellen, call

GT GD C H L M O
calling /ˈkɔː.lɪŋ/ = NOUN: roeping, beroep, het roepen, roepstem; USER: het roepen, roeping, beroep, bellen, roepen

GT GD C H L M O
calls /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen; NOUN: roep, telefoontje, telefoongesprek; USER: gesprekken, oproepen, bellen, roept, vraagt

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
care /keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg; VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn; USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care

GT GD C H L M O
cars /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto's, auto, wagens, autos

GT GD C H L M O
catalogue /ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus, catalogus; VERB: catalogiseren; USER: catalogus, assortiment, online catalogus

GT GD C H L M O
cell /sel/ = NOUN: cel, element, kerker, afdeling, kluis, cachot; USER: cel, mobiele, cellen, cell

GT GD C H L M O
centre /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, centrum, middelpunt, middelpunt, spil, spil, binnenste, binnenste, as, as, haard, haard; VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van; USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op

GT GD C H L M O
changes /tʃeɪndʒ/ = NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen; USER: veranderingen, wijzigingen, verandert, wijziging, verandering

GT GD C H L M O
children /ˈtʃɪl.drən/ = NOUN: kinderen; USER: kinderen, kind

GT GD C H L M O
choose /tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen; USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen

GT GD C H L M O
chose /tʃəʊz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen; USER: koos, kozen, koos voor, gekozen, heeft ervoor gekozen

GT GD C H L M O
chosen /ˈtʃəʊ.zən/ = ADJECTIVE: uitgekozen; USER: uitgekozen, gekozen, gekozen voor, opstelling, kiezen

GT GD C H L M O
clean /kliːn/ = ADJECTIVE: schoon, zuiver, rein, zindelijk, helder; ADVERB: schoon, zuiver, rein, helemaal; VERB: reinigen, schoonmaken, zuiveren; USER: schoon, schoonmaken, reinigen, schoon te, schoon te maken

GT GD C H L M O
cloud /klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte; VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken; USER: wolk, cloud, wolken, wolk De

GT GD C H L M O
coaching /kəʊtʃ/ = VERB: trainen, onderwijzen, opvoeden, africhten, lessen geven; USER: coaching, coachen, begeleiding, trainen, het trainen

GT GD C H L M O
collects /kəˈlekt/ = VERB: verzamelen, innen, ophalen, inzamelen, incasseren, collecteren, bijeenbrengen, rapen, invorderen, zich verzamelen, afleiden, vergaderen, besluiten; NOUN: collecte; USER: verzamelt, verzameld, verzamelen, int, zamelt

GT GD C H L M O
comfort /ˈkʌm.fət/ = NOUN: comfort, troost, gemak, vertroosting, gerief, bemoediging, welstand, geriefelijkheid, verkwikking; VERB: troosten, vertroosten, bemoedigen; USER: comfort, comfort van, comfort van de, comfortabel, comfortabele

GT GD C H L M O
community /kəˈmjuː.nə.ti/ = NOUN: gemeenschap, gemeente, maatschappij; ADJECTIVE: gemeente-; USER: gemeenschap, community, de Gemeenschap, communautair, de communautaire

GT GD C H L M O
complete /kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig; VERB: voltooien, completeren, afmaken; USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig

GT GD C H L M O
compromising /ˈkɒm.prə.maɪ.zɪŋ/ = VERB: compromitteren, schikken, bijleggen, in opspraak brengen; USER: afbreuk te doen, boeten, afbreuk te doen aan, afbreuk, compromitteren

GT GD C H L M O
conditioning /kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: stand; USER: conditioning, conditionering, airconditioning, van airconditioning

GT GD C H L M O
connected /kəˈnek.tɪd/ = ADJECTIVE: aangesloten, samenhangend; USER: aangesloten, verbonden, verband, verbinding, verbonden is

GT GD C H L M O
connections /kəˈnek.ʃən/ = NOUN: verbinding, verband, aansluiting, connectie, samenhang, betrekking; USER: verbindingen, aansluitingen, connecties, verbinding

GT GD C H L M O
console /kənˈsəʊl/ = VERB: troosten, vertroosten; USER: troosten, console, te troosten, troost, de console

GT GD C H L M O
consumption /kənˈsʌmp.ʃən/ = NOUN: consumptie, verbruik, tering, vertering, tuberculose, nuttiging, uittering, longtering; USER: verbruik, consumptie, het verbruik, de consumptie, gebruik

GT GD C H L M O
contact /ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling; VERB: contact hebben, contact hebben met; USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen

GT GD C H L M O
contacts /ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contacten; USER: contacten, contactpersonen, contact, Contactlenzen, Contactgegevens

GT GD C H L M O
content /kənˈtent/ = NOUN: inhoud, gehalte, tevredenheid, genoegen, inhoudsgrootte; ADJECTIVE: tevreden, voldaan; VERB: vergenoegen, tevredenstellen; USER: inhoud, gehalte, items, inhoud van

GT GD C H L M O
continues /kənˈtɪn.juː/ = USER: blijft, vervolgt, gaat verder, verder, gaat

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
controlled /kənˈtrōl/ = VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: gecontroleerd, bestuurd, geregeld, gecontroleerde, beheerst

GT GD C H L M O
controls /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; USER: controles, besturingselementen, bedieningselementen, controls, controle

GT GD C H L M O
convenience /kənˈviː.ni.əns/ = NOUN: gemak, geschiktheid, geriefelijkheid, gepastheid, gelegen tijd; USER: gemak, het gemak, comfort, convenience, gebruiksgemak

GT GD C H L M O
coyote /ˈkīˌōt,kīˈōdē/ = NOUN: coyote, prairiewolf; USER: coyote, coyote in, de coyote, de Coyote van, Coyote van,

GT GD C H L M O
criteria /krīˈti(ə)rēən/ = NOUN: criterium, maatstaf; USER: criteria, de criteria, criteria van, criteria voor, criteria die

GT GD C H L M O
currently /ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig; USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen

GT GD C H L M O
definition /ˌdef.ɪˈnɪʃ.ən/ = NOUN: definitie, omschrijving, bepaling, scherpte; USER: definitie, omschrijving, definition, vaststelling, definitie van

GT GD C H L M O
design /dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets; VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen; USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
destination /ˌdes.tɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: bestemming; USER: bestemming, aankomst, omgeving, bestemming te, bestemmings

GT GD C H L M O
detail /ˈdiː.teɪl/ = NOUN: detail, bijzonderheid, kleinigheid, item, bijzaak, opsomming, omstandig verhaal; ADJECTIVE: detail-; VERB: opsommen, detacheren; USER: detail, gegevens, details, gedetailleerd, informatie

GT GD C H L M O
detects /dɪˈtekt/ = VERB: ontdekken, opsporen, bespeuren, betrappen; USER: detecteert, herkent, ontdekt, gedetecteerd, waarneemt

GT GD C H L M O
different /ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig; USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander

GT GD C H L M O
diffuser /diˈfyo͞ozər/ = USER: diffuser, diffusor, verspreider, rooster, kap,

GT GD C H L M O
digital /ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal; ADJECTIVE: cijfer-; USER: digitaal, digitale, digital

GT GD C H L M O
direct /daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig; ADVERB: direct, rechtstreeks; VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden

GT GD C H L M O
discover /dɪˈskʌv.ər/ = VERB: ontdekken, blootleggen, openbaren, aan de dag leggen; USER: ontdekken, ontdek, te ontdekken, ontdekt

GT GD C H L M O
distract /dɪˈstrækt/ = VERB: afleiden, verstrooien, storen, verzetten; USER: afleiden, af te leiden, leiden, afleidt, mee bezig te houden

GT GD C H L M O
does /dʌz/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven; USER: doet, heeft, werkt, wel, betekent

GT GD C H L M O
down /daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas; PREPOSITION: langs; NOUN: dons; VERB: leggen, neerhalen; ADJECTIVE: omver; USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van

GT GD C H L M O
download /ˌdaʊnˈləʊd/ = USER: downloaden, te downloaden, downloaden en

GT GD C H L M O
driver /ˈdraɪ.vər/ = NOUN: bestuurder, chauffeur, drijver, koetsier, aandrijver, menner, voerman, wagenmenner, conducteur, drijfwiel, stukrijder; USER: bestuurder, chauffeur, driver, stuurprogramma

GT GD C H L M O
driving /ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift; ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk; USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt

GT GD C H L M O
dual /ˈdjuː.əl/ = ADJECTIVE: dubbel, tweeledig, tweevoudig, duplex; USER: dubbel, tweeledig, tweevoudig, dubbele, dual

GT GD C H L M O
e /iː/ = NOUN: mi

GT GD C H L M O
early /ˈɜː.li/ = ADJECTIVE: vroeg, vroegtijdig, spoedig, vroeger, pril; ADVERB: vroeg; USER: vroeg, vroege, begin, begin van, vroegtijdige

GT GD C H L M O
easily /ˈiː.zɪ.li/ = ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht; USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijk te, goed

GT GD C H L M O
easy /ˈiː.zi/ = ADJECTIVE: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm; ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm; USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijke, eenvoudige

GT GD C H L M O
eco /iː.kəʊ-/ = USER: eco, milieukeur, milieuvriendelijke, ecologisch

GT GD C H L M O
economy /ɪˈkɒn.ə.mi/ = NOUN: economie, zuinigheid, spaarzaamheid, bezuiniging, beheer; USER: economie, economische, economie van, economie te, de economie

GT GD C H L M O
effect /ɪˈfekt/ = NOUN: effect, gevolg, uitwerking, indruk; VERB: uitvoeren, uitwerken, treffen, teweegbrengen, tot stand brengen, ten uitvoer leggen, ten uitvoer brengen, sluiten; USER: effect, werking, ingang, invloed, kracht

GT GD C H L M O
eight /eɪt/ = USER: eight-, eight, acht, een achtste

GT GD C H L M O
either /ˈaɪ.ðər/ = PRONOUN: beide, een van beide; CONJUNCTION: of, ook; USER: beide, of, een van beide, ook, ofwel

GT GD C H L M O
electric /ɪˈlek.trɪk/ = ADJECTIVE: elektrisch; USER: elektrisch, elektrische, electrische, elektromotor, elektriciteit

GT GD C H L M O
email /ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail

GT GD C H L M O
end /end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk; VERB: eindigen, aflopen, ophouden; USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde

GT GD C H L M O
engine /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; ADJECTIVE: motor, machine, locomotief; USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren

GT GD C H L M O
enhance /ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen; USER: verhogen, kunt verbeteren, verbeteren, te verbeteren, versterken

GT GD C H L M O
enjoy /ɪnˈdʒɔɪ/ = VERB: genieten, genieten van, blij zijn, zich verheugen in, zich laten smaken; USER: genieten, genieten van, geniet, geniet van, te genieten

GT GD C H L M O
enter /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren

GT GD C H L M O
entering /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, het invoeren, het invoeren van, invoeren van, betreden

GT GD C H L M O
entrepreneurs /ˌɒn.trə.prəˈnɜːr/ = NOUN: impresario; USER: ondernemers, ondernemer, ondernemers te

GT GD C H L M O
environment /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te

GT GD C H L M O
ergonomic /ˌɜː.ɡəˈnɒm.ɪks/ = USER: ergonomische, ergonomisch, ergonomie

GT GD C H L M O
ergonomics /ˌɜː.ɡəˈnɒm.ɪks/ = NOUN: ergonomie; USER: ergonomie, ergonomische, ergonomisch, de ergonomie, ergonomie van

GT GD C H L M O
estimated /ˈes.tɪ.meɪt/ = VERB: schatten, ramen, begroten, taxeren, waarderen, beoordelen; USER: geschat, geraamd, geschatte, schatting, geraamde

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
everything /ˈev.ri.θɪŋ/ = PRONOUN: alles, allemaal; USER: alles, alles wat, vindt u alle, vindt u alle informatie, alle

GT GD C H L M O
example /ɪɡˈzɑːm.pl̩/ = NOUN: voorbeeld, model, toonbeeld; USER: voorbeeld, bijvoorbeeld, Zo, zoals, bijv.

GT GD C H L M O
exhibition /ˌek.sɪˈbɪʃ.ən/ = NOUN: tentoonstelling, expositie, vertoning; USER: tentoonstelling, expositie, beurs, tentoonstellingen

GT GD C H L M O
exterior /ɪkˈstɪə.ri.ər/ = NOUN: buitenkant, aanblik, aanschijn; ADJECTIVE: buiten-, uiterlijk, buitenste, uitwendig, van buiten; USER: buitenkant, exterieur, buiten, buitenzijde, exterior

GT GD C H L M O
extras /ˈek.strə/ = NOUN: extratje, extra nummer, extra uitgaaf; USER: extras, extra

GT GD C H L M O
eyes /aɪ/ = NOUN: oog, oogje, kijker; VERB: gadeslaan, bekijken; USER: ogen, de ogen, eyes, oogen, ogen van

GT GD C H L M O
fantastic /fænˈtæs.tɪk/ = ADJECTIVE: fantastisch, grillig, fantasierijk, luimig; USER: fantastisch, fantastische, een fantastisch, geweldige, fantastic

GT GD C H L M O
favourite /ˈfeɪ.vər.ɪt/ = NOUN: favoriet, favoriet, favoriet, favoriet, lieveling, lieveling, lieveling, lieveling, gunsteling, gunsteling, gunsteling, gunsteling, gunstelinge, gunstelinge, gunstelinge, gunstelinge, lievelinge, lievelinge, lievelinge, lievelinge; ADJECTIVE: uitverkoren, uitverkoren, geliefkoosd, geliefkoosd, begunstigd, begunstigd, lievelings-, lievelings-; USER: favoriet, favoriete, favorieten, favorite

GT GD C H L M O
features /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden

GT GD C H L M O
feeling /ˈfiː.lɪŋ/ = NOUN: gevoel, gevoelen, tast, gevoeligheid, gewaarwording; ADJECTIVE: gevoelig, gevoelvol; USER: gevoel, voelen, het gevoel, voelt, voel

GT GD C H L M O
find /faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken; NOUN: vondst, vindplaats, vangst; USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld

GT GD C H L M O
fingertip = NOUN: vingerkissen; USER: vingertop, vingertoppen, vinger, vingertip, vingertopbediening

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
forecasts /ˈfɔː.kɑːst/ = NOUN: voorspelling, prognose, weervoorspelling; VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen; USER: prognoses, voorspellingen, vooruitzichten, ramingen, voorspelling

GT GD C H L M O
free /friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig; ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot; VERB: vrijmaken; USER: gratis, vrij, vrije, free

GT GD C H L M O
freshener /ˈfreʃ.ən/ = USER: luchtverfrisser, freshener, besproeien, verfrissing, verfrissing van,

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
front /frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank; ADJECTIVE: voorste; VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden; USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor

GT GD C H L M O
fuel /fjʊəl/ = NOUN: brandstof, voedsel, stookmateriaal; VERB: voeden, van brandstof voorzien, brandstof opdoen, benzine innemen; USER: brandstof, brandstoffen, brandstofverbruik, splijtstof, benzine

GT GD C H L M O
fun /fʌn/ = NOUN: plezier, pret, grap, aardigheid; VERB: gekheid maken, grappen maken; USER: plezier, pret, leuk, leuke, fun

GT GD C H L M O
future /ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek; ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend; USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige

GT GD C H L M O
g /dʒiː/ = NOUN: sol; USER: g, AL, gram, gr

GT GD C H L M O
games /ɡeɪm/ = NOUN: spel, spelletje, wedstrijd, wild, manche, wildbraad, score, pret, stand; VERB: spelen, dobbelen; USER: spelletjes, spellen, spelen, Games, wedstrijden

GT GD C H L M O
gear /ɡɪər/ = NOUN: versnelling, tandwiel, tuig, tandwieloverbrenging, gereedschap, koppeling, gerei, versnellingsmechanisme, tandrad, tuigage, kamwiel, kamrad; VERB: tuigen, koppelen, optuigen, versnelling geven; USER: versnelling, tandwiel, toestel, vistuig, gear

GT GD C H L M O
get /ɡet/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen; NOUN: jongen; USER: krijgen, te krijgen, krijgt, krijg, komen

GT GD C H L M O
got /ɡɒt/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen, overhalen, buitmaken, verschaffen, worden; USER: kreeg, gekregen, kregen, heb, door

GT GD C H L M O
habits /ˈhæb.ɪt/ = NOUN: gewoontes; USER: gewoontes, gewoonten, gewoonten te, gewoonten van

GT GD C H L M O
hands /ˌhænd.ˈzɒn/ = NOUN: bemanning, equipage; USER: handen, hands, hand, de handen, handen van

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
having /hæv/ = NOUN: bezit, have, vermogen, eigendom; USER: hebben, het hebben, met, het hebben van, hebben van

GT GD C H L M O
healthier /ˈhel.θi/ = USER: gezonder, gezondere, gezonder te, gezonde, gezond

GT GD C H L M O
hear /hɪər/ = VERB: horen, luisteren, vernemen, verstaan, verhoren, overhoren, gehorig zijn; USER: horen, hoort, hoor, te horen, gehoord

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
helps /help/ = USER: helpt, helpt bij, helpen, draagt, zorgt

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
homepage = USER: homepage, startpagina, homepagina, webpagina, de homepage

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
icons /ˈaɪ.kɒn/ = NOUN: pictogram, icon, icoon, beeld, heiligenbeeld; USER: pictogrammen, iconen, icons, pictogrammen van, symbolen

GT GD C H L M O
identify /aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen; USER: identificeren, te identificeren, identificatie, bepalen, identificeren van

GT GD C H L M O
if /ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval; USER: indien, als, wanneer, of, Bij

GT GD C H L M O
illustrated /ˈɪl.ə.streɪt/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen; USER: geïllustreerd, geïllustreerde, weergegeven, illustratie, afgebeeld

GT GD C H L M O
improve /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
inch /ɪntʃ/ = NOUN: duim als lengtemaat, Engelse duim; VERB: zich voetje voor voetje bewegen; USER: inch, duim, cm, centimeter

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
indicate /ˈɪn.dɪ.keɪt/ = VERB: aangeven, wijzen op, aanduiden, aantonen, aanwijzen; USER: aangeven, aanduiden, wijzen op, geven, wijzen

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
innovate /ˈɪn.ə.veɪt/ = VERB: nieuwigheden, invoeren, veranderingen maken, aanbrengen; USER: innoveren, innovatie, vernieuwen, te innoveren, innovatievermogen

GT GD C H L M O
innovation /ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering; USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te

GT GD C H L M O
inspiration /ˌɪn.spɪˈreɪ.ʃən/ = NOUN: inspiratie, ingeving, inademing; USER: inspiratie, inspiratiebron, inspireren, geïnspireerd, ingeving

GT GD C H L M O
install /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, bevestigen, aanleggen, fitten; USER: installeren, te installeren, installeert, installeer, installatie

GT GD C H L M O
installed /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten; USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd

GT GD C H L M O
instantly /ˈɪn.stənt.li/ = ADVERB: onmiddellijk, ogenblikkelijk, dadelijk, zodra, dringend, op staande voet; USER: onmiddellijk, ogenblikkelijk, direct, meteen, direct de

GT GD C H L M O
integrated /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie

GT GD C H L M O
integrating /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: integratie, integreren, het integreren, integreren van, de integratie

GT GD C H L M O
interface /ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface; USER: interface, interface van

GT GD C H L M O
internet /ˈɪn.tə.net/ = USER: internet, internet te, internetverbinding, Internetvoorzieningen, Internetbron

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
intuitively /ɪnˈtjuː.ɪ.tɪv/ = USER: intuïtief, intuitief, intuïtieve, intuïtief te, intuïtiever

GT GD C H L M O
ionizer /ˈaɪ.əˌnaɪ.zə/ = USER: ionisator, ionizer,

GT GD C H L M O
ions /ˈaɪ.ɒn/ = NOUN: ion

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
jack /dʒæk/ = NOUN: krik, vijzel, dommekracht, stopcontact, schraag, zaagbok; VERB: vijzelen, opvijzelen, opdraaien; USER: krik, vijzel, jack, aansluiting, hefboom

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
keeping /ˈkiː.pɪŋ/ = NOUN: bewaring, hoede, onderhoud; USER: houden, het houden van, het houden, houden van, bijhouden

GT GD C H L M O
know /nəʊ/ = VERB: weten, kennen, begrijpen, herkennen, verstaan, onderscheiden, zich bewust van zijn; USER: weten, kennen, weet, kent, weet dat

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
last /lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest; VERB: duren; ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand; ADVERB: het laatst; USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen

GT GD C H L M O
latest /ˈleɪ.tɪst/ = ADJECTIVE: laatst; NOUN: laatste nieuws, laatste mode; USER: laatst, nieuwste, laatste, recentste, meest recente

GT GD C H L M O
launch /lɔːntʃ/ = VERB: lanceren, uitbrengen, ontketenen, uitschrijven, op de markt brengen, afschieten, werpen, te water laten; NOUN: lancering, begin, barkas, tewaterlating; USER: lanceren, lancering, starten, te lanceren, te starten

GT GD C H L M O
leaving /lēv/ = VERB: verlaten, laten, vertrekken, achterlaten, overlaten, laten staan, nalaten, laten liggen, ophouden, heengaan, afreizen, op reis gaan, in de steek laten; USER: verlaten, het verlaten, verlaat, verlaten van, waardoor

GT GD C H L M O
levels /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand, oppervlakte, paslood, horizontale mijngang; VERB: nivelleren, vlakken, waterpassen, richten, slechten, aan de schouder brengen, gelijk maken, waterpas maken, mikken, aanleggen; USER: niveaus, niveau, levels, verdiepingen

GT GD C H L M O
life /laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te

GT GD C H L M O
link /lɪŋk/ = NOUN: link, verband, verbinding, schakel, fakkel, manchetknoop, pektoorts; VERB: verbinden, schakelen, monteren, zetten, zich aansluiten, aaneenschakelen, ineenslaan, zich verbinden, steken door; USER: link, koppeling, link te, verband, verbinding

GT GD C H L M O
linking /ˈlɪŋ.kɪdʒ/ = VERB: blijven hangen, vertoeven, toeven, talmen, dralen, verwijlen, blijven zitten, kwijnen, weifelen

GT GD C H L M O
list /lɪst/ = NOUN: lijst, catalogus, ranglijst, naamlijst, rol, zelfkant, strijdperk, rand; VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen; USER: lijst, overzicht, lijst met, list, lijst van

GT GD C H L M O
listen /ˈlɪs.ən/ = VERB: luisteren, beluisteren, aanhoren; USER: luisteren, beluistert, luister, beluisteren, luistert

GT GD C H L M O
live /lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen; ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk; USER: wonen, leven, woont, woon, leeft

GT GD C H L M O
local /ˈləʊ.kəl/ = ADJECTIVE: lokaal, plaatselijk, alhier, gewestelijk, plaats-; NOUN: lokaaltrein, plaatselijk nieuws, plaatselijk bewoner, dorpscafé; USER: lokaal, plaatselijk, lokale, plaatselijke, de lokale

GT GD C H L M O
lots /lɒt/ = NOUN: kavel, partij, hoop, perceel, lot, boel, deel, stuk grond, portie, noodlot, kaveling, aandeel; USER: veel, kavels, percelen, partijen, tal

GT GD C H L M O
loud /laʊd/ = ADJECTIVE: luid, hard, luidruchtig, lawaaierig, sterk, opzichtig, opvallend, scheeuwend; ADVERB: hardop; USER: luid, luide, hard, harde, hardop

GT GD C H L M O
made /meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
making /ˈmeɪ.kɪŋ/ = NOUN: making, maak, vervaardiging, vorming, aanmaak, fabricatie, maaksel; USER: making, maken, maken van, het maken, het maken van

GT GD C H L M O
map /mæp/ = NOUN: kaart, landkaart, hemelkaart; VERB: in kaart brengen, indelen, arrangeren; USER: kaart, map, plan, de kaart, op de

GT GD C H L M O
maps /mæp/ = NOUN: kaart, landkaart, hemelkaart; VERB: in kaart brengen, indelen, arrangeren; USER: kaarten, kaarten voor, Maps, kaart, kaarten te

GT GD C H L M O
mark = NOUN: merk, mark, merkteken, cijfer, stempel, punt, blijk, spoor, kruisje; VERB: merken, kenmerken, tekenen; USER: mark, merk, merkteken, markering, teken,

GT GD C H L M O
me /miː/ = PRONOUN: mij, me, ik; USER: me, mij, ik, mij op

GT GD C H L M O
mean /miːn/ = VERB: betekenen, bedoelen, menen, willen, beduiden; NOUN: gemiddelde, midden; ADJECTIVE: gemiddeld, gemeen, schriel, gierig, gering; USER: betekenen, gemiddelde, bedoelen, bedoel, betekent

GT GD C H L M O
measurements /ˈmeʒ.ə.mənt/ = NOUN: maat, afmeting, maatsysteem; USER: metingen, afmetingen, maten, meting, de metingen

GT GD C H L M O
messages /ˈmes.ɪdʒ/ = NOUN: bericht, boodschap, tijding, officiële mededeling; VERB: overbrengen, seinen; USER: berichten, boodschappen, messages, meldingen

GT GD C H L M O
microbe /ˈmaɪ.krəʊb/ = NOUN: microbe; USER: microbe, microben, bacterie, microorganisme

GT GD C H L M O
might /maɪt/ = NOUN: macht, kracht; VERB: vermogen; USER: macht, kracht, zou, misschien, zou kunnen

GT GD C H L M O
mind /maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect; VERB: bedenken; USER: geest, erg, mind, letten, let

GT GD C H L M O
mode /məʊd/ = NOUN: mode, wijze, manier, vorm, wijs, trant, toonaard, toonsoort; USER: mode, wijze, modus, stand

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
models /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: modellen, Models, Voorbeelden Modellen, modellen die

GT GD C H L M O
modern /ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds; NOUN: Jugendstil; USER: modern, moderne, de moderne, een moderne

GT GD C H L M O
mood /muːd/ = NOUN: stemming, humeur, gemoedstoestand, wijs, wijs, moreel, wijze, luim; USER: stemming, humeur, sfeer, mood, bui

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
mounted /ˈmaʊn.tɪd/ = ADJECTIVE: gemonteerd, bereden, op het hoogte geplaatst, paarden-; USER: gemonteerd, gemonteerde, bevestigd, aangebracht, geplaatst

GT GD C H L M O
move /muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen; NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap; USER: bewegen, verplaatsen, verhuizen, te verplaatsen, verplaatst

GT GD C H L M O
much /mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste; ADJECTIVE: zeer; USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg

GT GD C H L M O
multimedia /ˈməltiˈmēdēə,ˈməltī-/ = USER: multimedia, multimediale, multimediaberichten, multimediabericht

GT GD C H L M O
navigation /ˌnæv.ɪˈɡeɪ.ʃən/ = NOUN: navigatie, scheepvaart, stuurmanskunst, zeereis; USER: navigatie, menu, navigatiesysteem

GT GD C H L M O
negative /ˈneɡ.ə.tɪv/ = NOUN: negatief, negatieve pool, ontkenning, weigering, weigerend antwoord; ADJECTIVE: negatief, ontkennend, weigerend; VERB: ontkennen, verwerpen, weerspreken, afstemmen; USER: negatief, negatieve, een negatieve, ontkennend

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
non /nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij; USER: niet, non, zonder, derde

GT GD C H L M O
norm /nɔːm/ = NOUN: norm, regel, standaard, standaardmaat, patroon; USER: norm, norm is, regel, standaard

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
number /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: aantal, nummer, getal, het aantal

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offer /ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven; NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
once /wʌns/ = ADVERB: eenmaal, eens, op één keer; CONJUNCTION: zodra; USER: eenmaal, eens, zodra, keer, een keer

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
option /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: optie, mogelijkheid, keuze, optie te

GT GD C H L M O
optional /ˈɒp.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: facultatief, onverplicht, ter keuze, naar eigen verkiezing; USER: facultatief, optionele, optioneel, optie, facultatieve

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
out /aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij; PREPOSITION: uit, langs; NOUN: uitweg; USER: uit, buiten, eruit, niet, op

GT GD C H L M O
overall /ˌəʊ.vəˈrɔːl/ = ADJECTIVE: geheel, totaal, globaal, algeheel; NOUN: kiel, stofjas, morskiel, huishoudschort; USER: globaal, totaal, algeheel, geheel, algemene

GT GD C H L M O
parisian /pərɪzjən/ = NOUN: Parijzenaar, Parisienne; ADJECTIVE: Parijs-; USER: Parijzenaar, parijse, Parisian, subtiel gedoseerde, de Parijse

GT GD C H L M O
partner /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties

GT GD C H L M O
passenger /ˈpæs.ən.dʒər/ = NOUN: passagier, inzittende, passagiersboot, voorbijganger; USER: passagier, inzittende, personenauto, passagiers, personenvervoer

GT GD C H L M O
pc /ˌpiːˈsiː/ = USER: pc, pct, st, computer

GT GD C H L M O
perfectly /ˈpɜː.fekt.li/ = ADVERB: volmaakt; USER: volmaakt, perfect, volkomen, perfecte, uitstekend

GT GD C H L M O
perhaps /pəˈhæps/ = ADVERB: misschien, wellicht, mogelijk, mogelijkerwijs; USER: misschien, wellicht, misschien wel, mogelijk

GT GD C H L M O
permanently /ˈpərmənəntlē/ = ADVERB: blijvend, voorgoed; USER: blijvend, voorgoed, permanent, definitief, vast

GT GD C H L M O
phone /fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank; VERB: telefoneren; USER: telefoon, telefoonnummer, toestel, telefoontje, telefoons

GT GD C H L M O
photos /ˈfəʊ.təʊ/ = NOUN: foto; USER: foto's, foto

GT GD C H L M O
play /pleɪ/ = VERB: spelen, bespelen, laten spelen, uitspelen, werken, uithalen, afdraaien; NOUN: spel, toneelstuk, speling, speelruimte, toneelspel; USER: spelen, te spelen, afspelen, play, speelt

GT GD C H L M O
polished /ˈpɒl.ɪʃt/ = USER: gepolijst, gepolijste, opgepoetste, opgepoetst, glanzend

GT GD C H L M O
pollutants /pəˈluː.tənt/ = NOUN: vervuiler; USER: verontreinigende stoffen, polluenten, verontreinigingen, verontreinigende, stoffen

GT GD C H L M O
polluted /pəˈluːt/ = VERB: verontreinigen, bezoedelen, bevuilen, besmetten, ontwijden, bevlekken, onheiligen; USER: vervuild, verontreinigd, verontreinigde, vervuilde, vervuild is

GT GD C H L M O
pollution /pəˈluː.ʃən/ = NOUN: verontreiniging, vervuiling; USER: vervuiling, verontreiniging, van verontreiniging, de verontreiniging, verontreiniging van

GT GD C H L M O
popular /ˈpɒp.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: populair, volks, algemeen, veelgeliefd, getapt, volksgezind, gewoon; USER: populair, populaire, populairste, populairder

GT GD C H L M O
portable /ˈpɔː.tə.bl̩/ = ADJECTIVE: draagbaar, portable, verplaatsbaar; USER: draagbaar, portable, draagbare, Bijkomend, mobiele

GT GD C H L M O
positive /ˈpɒz.ə.tɪv/ = NOUN: positief, positief getal, stellende trap, werkelijkheid; ADJECTIVE: positief, zeker, stellig, constructief, bepaald, volstrekt, dogmatisch; USER: positief, positieve, de positieve

GT GD C H L M O
pre /priː-/ = PREFIX: pre-, vooraf-, voor-; USER: pre, vooraf, vóór, voorgevulde, een pre

GT GD C H L M O
pretty /ˈprɪt.i/ = ADVERB: vrij, redelijk, tamelijk, beminnelijk; ADJECTIVE: mooi, aardig, lief; USER: vrij, mooi, redelijk, mooie, behoorlijk

GT GD C H L M O
prevent /prɪˈvent/ = VERB: voorkomen, verhinderen, beletten, verhoeden; USER: voorkomen, verhinderen, te voorkomen, voorkomen dat, voorkoming

GT GD C H L M O
problem /ˈprɒb.ləm/ = NOUN: probleem, vraagstuk, opgave, vraagpunt; USER: probleem, zelf, problemen, probleem op, probleem is

GT GD C H L M O
provides /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt

GT GD C H L M O
pure /pjʊər/ = ADJECTIVE: zuiver, puur, rein, schoon, helder, kuis, onvermengd, zindelijk, klinkklaar; USER: zuiver, puur, rein, zuivere, pure

GT GD C H L M O
quality /ˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: kwaliteit, eigenschap, hoedanigheid, rang, aard, bekwaamheid, karaktertrek, hoge stand, aanleg; USER: kwaliteit, de kwaliteit, kwaliteit van

GT GD C H L M O
question /ˈkwes.tʃən/ = NOUN: vraag, kwestie, vraagstuk, interpellatie, navraag, rondvraag, examenopgaaf; VERB: vragen, ondervragen, betwijfelen, in twijfel trekken, interpelleren; USER: vraag, kwestie, betrokken, vragen, desbetreffende

GT GD C H L M O
r /ɑr/ = USER: r, O,

GT GD C H L M O
radio /ˈreɪ.di.əʊ/ = NOUN: radio, radiotelefonie, radiotelegram; ADJECTIVE: radio-; VERB: via de radio uitzenden, draadloos telegraferen, via de radio seinen, met radium behandelen; USER: radio, radio In, draadloze

GT GD C H L M O
range /reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte; VERB: lopen, reiken, bestrijken; USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod

GT GD C H L M O
reach /riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen; NOUN: bereik, omvang, rak; USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen

GT GD C H L M O
read /riːd/ = VERB: lezen, luiden, aflezen, interpreteren, oplezen, studeren, doorzien, klinken, aanwijzen, uitleggen, vertolken, verklaren, een lezing houden, zich laten lezen; USER: lezen, lees, gelezen, te lezen, leest

GT GD C H L M O
real /rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst; NOUN: reaal; USER: echt, reëel, echte, real, reële

GT GD C H L M O
receive /rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangen, krijgen, ontvangt, te ontvangen, ontvang

GT GD C H L M O
recognition /ˌrek.əɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: erkenning, herkenning; USER: erkenning, herkenning, de erkenning, opname, erkend

GT GD C H L M O
recognizable /ˌrekigˈnīzəbəl/ = ADJECTIVE: herkenbaar, te herkennen, kennelijk; USER: herkenbaar, herkenbare, herkennen, te herkennen, herkenbaar zijn

GT GD C H L M O
recognizing /ˈrek.əɡ.naɪz/ = VERB: herkennen, erkennen, onderkennen, bevestigen, huldigen, agnosceren, als waarheid aannemen; USER: herkennen, het herkennen, herkennen van, erkennen, erkenning

GT GD C H L M O
recycle /ˌriːˈsaɪ.kl̩/ = USER: recycleren, recyclen, recycle, recycling, hergebruiken

GT GD C H L M O
reduce /rɪˈdjuːs/ = VERB: verminderen, verkleinen, reduceren, terugbrengen, herleiden, brengen, inkrimpen, zetten, verjagen, klein krijgen; USER: verminderen, reduceren, verkleinen, te verminderen, verlagen

GT GD C H L M O
relax /rɪˈlæks/ = VERB: ontspannen, zich ontspannen, verslappen, verpozen, verzachten, zich verpozen, matigen, doen verslappen, doen afnemen; USER: ontspannen, ontspan, te ontspannen, er ontspannen, ontspanning

GT GD C H L M O
remote /rɪˈməʊt/ = ADJECTIVE: afgelegen, ver, verafgelegen, verwijderd, gering, afgezonderd, ververwijderd, dromerig; USER: afgelegen, afstandsbediening, afstand, externe, op afstand

GT GD C H L M O
report /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden

GT GD C H L M O
reports /rɪˈpɔːt/ = NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; USER: rapporten, verslagen, meldingen, rapportages, berichten

GT GD C H L M O
requirements /rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte; USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden

GT GD C H L M O
responds /rɪˈspɒnd/ = VERB: reageren op, antwoorden op, gehoor geven aan; USER: reageert, antwoordt, beantwoordt, antwoord, speelt

GT GD C H L M O
rest /rest/ = NOUN: rest, rust, pauze, rustpauze, steun, nachtrust, overblijfsel; VERB: rusten, uitrusten, blijven, steunen, laten rusten; USER: rest, rust, rusten, overige, overblijfsel

GT GD C H L M O
reveal /rɪˈviːl/ = NOUN: openbaren; VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, bekendmaken, aan het licht brengen, ontpoppen, kenbaar maken, doen uitkomen; USER: openbaren, onthullen, blijkt, tonen, te onthullen

GT GD C H L M O
right /raɪt/ = NOUN: recht, rechterkant; ADJECTIVE: recht, rechts, rechter, juist, correct; ADVERB: recht, juist, naar rechts, vlak; VERB: rechten; USER: rechts, recht, rechter, juist, juiste

GT GD C H L M O
road /rəʊd/ = NOUN: weg, straat, route, baan, rijweg, rede; ADJECTIVE: weg, wegen-; USER: weg, straat, de weg, road, wegenkaart

GT GD C H L M O
rock /rɒk/ = NOUN: rots, steen, gesteente, rotsblok, klip, rif; VERB: schommelen, wiegen, wiegelen, doen schudden, balanceren; ADJECTIVE: steenrots; USER: rots, gesteente, steen, de Rots, Rock

GT GD C H L M O
route /ruːt/ = NOUN: route, traject, baanvak, reisplan, tracé; USER: route, weg, traject, route van, routebeschrijving

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safely /ˈseɪf.li/ = ADVERB: veilig, betrouwbaar; USER: veilig, veilige, veilig te, veilige manier, gerust

GT GD C H L M O
safety /ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid; ADJECTIVE: reddings-; USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids

GT GD C H L M O
satellite /ˈsæt.əl.aɪt/ = NOUN: satelliet, trawant, aanhanger; USER: satelliet, satelliet te, Sat, een satelliet

GT GD C H L M O
saving /ˈseɪ.vɪŋ/ = NOUN: besparing, redding, behoud, verlossing, voorbehoud, uitzondering; ADJECTIVE: reddend, zaligmakend, zuinig, verlossend, spaarzaam, behoedend, karig; PREPOSITION: behalve, behoudens, uitgezonderd; USER: besparing, opslaan, opslaan van, besparen, het opslaan

GT GD C H L M O
scenic /ˈsiː.nɪk/ = ADJECTIVE: toneel-, schilderachtig, dramatisch, verhalend, hoogdravend, geveinsd, in beeld; USER: schilderachtig, schilderachtige, toneel, mooie, landschappelijke

GT GD C H L M O
scents /sent/ = NOUN: geur, parfum, lucht, reuk, spoor, luchtje, reukzin, flair, fijne neus; USER: geuren, geur, aroma, essenties

GT GD C H L M O
score /skɔːr/ = NOUN: partituur, twintigtal, aantal punten, insnijding, twintig, overwinning, kerf, vertering, kras, streep; VERB: behalen, winnen; USER: partituur, score, score van, score in, scoren

GT GD C H L M O
screen /skriːn/ = NOUN: scherm, zeef, raster, rooster, film, projectiedoek, gordijn, lichtscherm, bescherming; VERB: zeven, vertonen, afschermen; USER: scherm, screen, het scherm, beeldscherm

GT GD C H L M O
search /sɜːtʃ/ = VERB: zoeken, doorzoeken, onderzoeken, fouilleren, visiteren; NOUN: zoektocht, zoekactie, onderzoek, speurtocht, doorzoeking, speurwerk, visitatie; USER: zoeken, zoek, doorzoeken, zoek onder, zoekt

GT GD C H L M O
searches /sɜːtʃ/ = NOUN: zoektocht, zoekactie, onderzoek, speurtocht, doorzoeking, speurwerk, visitatie, doordringendheid; USER: zoekopdrachten, zoekacties, zoekt, zoeken

GT GD C H L M O
seat /siːt/ = NOUN: zetel, stoel, zitting, zitplaats, zit, zitvlak, bril, bank, houding, kruis; VERB: plaatsen, neerzetten; USER: zitting, zetel, zitplaats, zitvlak, stoel

GT GD C H L M O
second /ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander; NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie; ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats; USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede

GT GD C H L M O
select /sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen; ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic; USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert

GT GD C H L M O
selected /sɪˈlekt/ = ADJECTIVE: gekozen; USER: gekozen, geselecteerd, geselecteerde

GT GD C H L M O
sensor /ˈsen.sər/ = NOUN: sensor, voeler, aftaster; USER: sensor, sensoren, de sensor, voeler

GT GD C H L M O
serenity /səˈriːn/ = NOUN: sereniteit, kalmte, helderheid, klaarheid, doorluchtigheid; USER: sereniteit, rust, kalmte, sereniteits, serenity

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
setting /ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering; USER: instellen, instelling, het instellen, het instellen van, instellen van

GT GD C H L M O
sheet /ʃiːt/ = NOUN: vel, blad, plaat, laken, schoot, blaadje, beddelaken, vlakte, krant, doodskleed; VERB: met een laken bedekken, met schoot vastzetten; USER: vel, blad, plaat, laken, sheet

GT GD C H L M O
show /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien

GT GD C H L M O
showcase /ˈʃəʊ.keɪs/ = NOUN: vitrine, uitstalkast; USER: showcase, vitrine, demonstreren, presenteren, laten zien

GT GD C H L M O
similar /ˈsɪm.ɪ.lər/ = ADJECTIVE: soortgelijk, gelijk, dergelijk, gelijksoortig, overeenkomstig, gelijkvormig; USER: soortgelijk, gelijk, gelijksoortig, soortgelijke, vergelijkbare

GT GD C H L M O
simple /ˈsɪm.pl̩/ = ADJECTIVE: eenvoudig, simpel, gewoon, enkelvoudig, onnozel, ongekunsteld, niet samengesteld; USER: eenvoudig, simpel, eenvoudige, simpele

GT GD C H L M O
simply /ˈsɪm.pli/ = ADVERB: eenvoudig, eenvoudigweg, enkel, gewoonweg, alleen maar; USER: eenvoudig, eenvoudigweg, gewoonweg, gewoon, simpelweg

GT GD C H L M O
simulates /ˈsɪm.jʊ.leɪt/ = VERB: simuleren, nabootsen, veinzen, huichelen, voorwenden; USER: simuleert, gesimuleerd, bootst, simuleren, nabootst

GT GD C H L M O
simultaneously /ˌsīməlˈtānēəslē/ = USER: gelijktijdig, tegelijkertijd, tegelijk, simultaan

GT GD C H L M O
smartphone /ˈsmɑːt.fəʊn/ = USER: smartphone, toestel, smartphones

GT GD C H L M O
smartphones /ˈsmɑːt.fəʊn/ = USER: smartphones, smartphone

GT GD C H L M O
some /səm/ = ADJECTIVE: sommige, wat, enige, ongeveer, een beetje, een zekere; PRONOUN: sommige, wat, enige, iets; ADVERB: iets, een beetje; USER: sommige, wat, enige, enkele, aantal

GT GD C H L M O
sound /saʊnd/ = VERB: klinken, luiden, peilen, polsen; NOUN: geluid, klank, toon; ADJECTIVE: gezond, solide, deugdelijk; ADVERB: gezond, solide; USER: klinken, geluid, klinkt, horen, afgaan

GT GD C H L M O
sounds /saʊnd/ = ADVERB: gezond, solide, ongeschonden, betrouwbaar

GT GD C H L M O
speech /spiːtʃ/ = NOUN: toespraak, spraak, rede, taal, redevoering, voordracht; USER: spraak, toespraak, speech, meningsuiting, spreken

GT GD C H L M O
speed /spiːd/ = NOUN: snelheid, vaart, versnelling, tempo, spoed, haast, pep, versnelling van auto, amfetamine; VERB: haast maken, zich spoeden; USER: snelheid, vaart, versnellen, vaart te, bespoedigen

GT GD C H L M O
stationary /ˈsteɪ.ʃən.ər.i/ = ADJECTIVE: stationair, stilstaand; USER: stationair, stilstaand, stationaire, stilstaande, vaste

GT GD C H L M O
steering /ˈstɪə.rɪŋ ˌkɒl.əm/ = NOUN: besturing, stuurinrichting, stuurmanskunst; USER: stuurinrichting, besturing, stuur, leiding, sturen

GT GD C H L M O
step /step/ = NOUN: stap, trede, pas, tree, schrede, tred, treeplank; VERB: stappen, treden, gaan, trappen, lopen, opstappen, passen maken, schrijden; USER: stap, stappen, intensiveren, stap voor, treden

GT GD C H L M O
store /stɔːr/ = NOUN: winkel, opslagplaats, magazijn, voorraad; VERB: opslaan, bergen, opbergen, binnenhalen, provianteren; USER: slaan, opslaan, bewaren, te slaan, bewaar

GT GD C H L M O
styles /staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus; USER: stijlen, styles, modellen, groottes, stijlen De

GT GD C H L M O
suit /suːt/ = NOUN: pak, kleur, proces, stel, set, aanzoek, stelletje, complet; VERB: passen, schikken, aanstaan; USER: pak, kostuum, kleur, passen, suit

GT GD C H L M O
support /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van

GT GD C H L M O
switched /ˌswɪtʃtˈɒn/ = VERB: omschakelen, slaan, uitdraaien, ranselen; USER: geschakeld, geschakelde, overgeschakeld, ingeschakeld, overgestapt

GT GD C H L M O
synchronizes /ˈsɪŋ.krə.naɪz/ = VERB: synchroniseren, gelijktijdig zijn, in tijd overeenstemmen; USER: synchroniseert, gesynchroniseerd, synchroniseren, wordt gesynchroniseerd, synchronisatie

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
tablet /ˈtæb.lət/ = NOUN: tablet, tafel, gedenkplaat, stuk, plaakje; USER: tablet, tabletten

GT GD C H L M O
tactile /ˈtæk.taɪl/ = ADJECTIVE: tactiel, tastbaar; USER: tactiel, tastbaar, tactiele, voelbare, tastbare

GT GD C H L M O
take /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen; NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette; USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren

GT GD C H L M O
taken /ˈteɪ.kən/ = ADJECTIVE: ingenomen; USER: ingenomen, genomen, taken, gemaakt, gehouden

GT GD C H L M O
takes /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken; USER: neemt, duurt, kost, draait, draait met

GT GD C H L M O
taking /tāk/ = NOUN: het nemen, vangst, inneming, opgewonden toestand, zenuwachtigheid; ADJECTIVE: boeiend, aantrekkelijk, pakkend, besmettelijk; USER: het nemen, nemen, rekening, nemen van, het nemen van

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
telephone /ˈtel.ɪ.fəʊn/ = NOUN: telefoon; VERB: telefoneren, opbellen; USER: telefoon, telefoonnummer, telefonisch, telefonische, telefoonlijn

GT GD C H L M O
text /tekst/ = NOUN: tekst, onderwerp; USER: tekst, text, teksten, de tekst

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
thanks /θæŋks/ = NOUN: dank, dankzegging; USER: dank, bedankt, dankzij, door, Thanks

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
tomtom = USER: tomtom, van TomTom, de TomTom,

GT GD C H L M O
total /ˈtəʊ.təl/ = NOUN: totaal, totaal bedrag, gezamenlijk bedrag; ADJECTIVE: totaal, geheel, algeheel, volkomen, volslagen; VERB: bedragen, optellen, totaal vormen; USER: totaal, totale, Totaal aantal, in totaal, Total

GT GD C H L M O
touch /tʌtʃ/ = VERB: aanraken, toetsen, beroeren, aanroeren; NOUN: contact, aanraking, toets, gevoel, aanslag, tast, tastzin, betasting; USER: Raak, aanraken, raken, aanraakt, raakt

GT GD C H L M O
touchscreen /ˈtʌtʃ.skriːn/ = USER: touchscreen, aanraakscherm, touch screen

GT GD C H L M O
tracks /træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden; NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk; USER: tracks, nummers, sporen, titels, titels Je kunt

GT GD C H L M O
traffic /ˈtræf.ɪk/ = NOUN: verkeer, handel, circulatie, ruilverkeer, koophandel, roulatie, omloop; ADJECTIVE: verkeers-; VERB: handelen, handel drijven, intrigeren; USER: verkeer, het verkeer, traffic, verkeersinformatie, verkeers

GT GD C H L M O
trip /trɪp/ = NOUN: reis, tocht, uitstapje, fout, toer, toertje, misstap, struikeling; VERB: struikelen, trippelen, huppelen, fout begaan; USER: reis, tocht, uitstapje, trip, vakantie

GT GD C H L M O
true /truː/ = ADJECTIVE: waar, juist, trouw, oprecht; USER: waar, ware, echte, true, geldt

GT GD C H L M O
tutorials /t(y)o͞oˈtArēəl/ = USER: tutorials, handleidingen, Werkcolleges, zelfstudies

GT GD C H L M O
twitter /ˈtwɪt.ər/ = VERB: tjilpen, sjilpen, kwetteren, piepen, trillen, giechelen; NOUN: gekwetter, getjilp, trilling, zenuwachtigheid; USER: tjilpen, twitter, twitter Ik

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
until /ənˈtɪl/ = PREPOSITION: tot, binnen, voor-; CONJUNCTION: tot, totdat; USER: totdat, tot, tot en, tot en met, m

GT GD C H L M O
update /ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren; USER: bijwerken, updaten, actualiseren, werken, bijwerken van

GT GD C H L M O
updates /ʌpˈdeɪt/ = USER: updates, update, updates van

GT GD C H L M O
usb

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
used /juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt; USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast

GT GD C H L M O
users /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van

GT GD C H L M O
uses /juːz/ = NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; USER: gebruikt, maakt gebruik, maakt gebruik van, maakt, gebruik maakt

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
v /viː/ = USER: v, tegen

GT GD C H L M O
values /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarden, waardes, waarde, de waarden

GT GD C H L M O
variety /vəˈraɪə.ti/ = NOUN: verscheidenheid, variëteit, aantal, soort, afwisseling, verandering; USER: variëteit, verscheidenheid, afwisseling, scala, diverse

GT GD C H L M O
vehicle /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuig, auto, voertuigen, het voertuig, wagen

GT GD C H L M O
vehicles /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuigen, auto, Bedrijfsvoertuigen, Vehicles

GT GD C H L M O
very /ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt; ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster; USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder

GT GD C H L M O
videos /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; USER: video, videos

GT GD C H L M O
view /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw; USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie

GT GD C H L M O
visit /ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan; NOUN: bezoek, visitatie, overkomst; USER: bezoeken, bezoek, te bezoeken, bezoek dan, naar

GT GD C H L M O
voice /vɔɪs/ = NOUN: stem, spraak, geluid, inspraak, vorm; VERB: uiten, stemmen, vertolken, uitdrukking geven aan; USER: stem, spraak, voice, gesproken

GT GD C H L M O
want /wɒnt/ = VERB: willen, wensen, verlangen, nodig hebben, missen; NOUN: wens, zin, gebrek, behoefte, gemis, nood, lust; USER: willen, wilt, wil, wenst, gewenste

GT GD C H L M O
wanted /ˈwɒn.tɪd/ = ADJECTIVE: gevraagd, gezocht; USER: gezocht, wilde, wilden, wou, willen

GT GD C H L M O
warning /ˈwɔː.nɪŋ/ = NOUN: waarschuwing, verwittiging, tip, vermaning, voorslag; USER: waarschuwing, warning, waarschuwings, waarschuwingen, waarschuwen

GT GD C H L M O
warnings /ˈwɔː.nɪŋ/ = NOUN: waarschuwing, verwittiging, tip, vermaning, voorslag; USER: waarschuwingen, waarschuwing, waarschuwingen voor

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
weather /ˈweð.ər/ = NOUN: weer, weersomstandigheden, weder, slecht weer, loefzijde; VERB: doorstaan, verweren, te boven komen, schuin leggen, luchten, laveren, aan de lucht blootstellen, te boven zeilen; USER: weer, weersomstandigheden, voor weer, het weer, weerbericht

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
wheel /wiːl/ = NOUN: wiel, rad, stuurwiel, spinnewiel, stuurrad, roulette, rolletje, zwenking, rijwiel; VERB: draaien, cirkelen, fietsen; USER: wiel, wielen, wheel, stuur, mobiele

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
while /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel; NOUN: tijdje, wijl, poos; PREPOSITION: tot; USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
within /wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis; PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per; USER: binnen, in, op, onder, binnen de

GT GD C H L M O
without /wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van; ADVERB: buiten; CONJUNCTION: tenzij, als niet; USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

GT GD C H L M O
your /jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw; USER: uw, je, jouw, een, de

433 words